In de veroordeling of juist de verheerlijking van drugs liggen maatschappelijke zorgen en wensen verscholen, stelt de pas aangetreden hoogleraar Moderne Geschiedenis Gemma Blok. Ze onderzocht hoe er de afgelopen twee eeuwen over verdovende middelen werd gesproken.
Negentiende-eeuwers gebruikten morfine volgens tijdgenoten om het jachtige stadsleven aan te kunnen; naoorlogse westerlingen hadden speed en downers nodig om de steeds hardere ratrace vol te houden en LSD was een uitweg uit de verstikkende burgersamenleving. Dat soort oordelen van tijdgenoten geven een inkijkje in de heersende zorgen over en droombeelden van de samenleving, vertelde hoogleraar moderne geschiedenis Gemma Blok vorige week in haar oratie aan de Open Universiteit.
De roes als metafoor, heet uw oratie. Wat moet ik me daarbij voorstellen?
‛In de negentiende eeuw maakten intellectuelen zich zorgen over de verstedelijking in die tijd, en de versnelling van het leven. De hersenen van stadsbewoners werden voortdurend belast, was het idee. Kon het menselijke brein dat wel aan?
In die tijd werd ook behoorlijk wat morfine gebruikt; dat was in 1803 geïsoleerd uit opium. En dat gebruik werd gekoppeld aan de zorgen over het jachtige leven. Gebruikers namen morfine omdat ze alle drukte anders niet aankonden, zo was het idee. Maar morfine was wellicht ook aangeslagen in eerdere tijden – als het toen beschikbaar was geweest. De blik op dit soort middelen is dus een metafoor voor algemenere kritiek op de samenleving; voor ideeën over wat er anders moest.’
Hoe werkte dat in de twintigste eeuw?
‛Na de oorlog werd er gesproken over de Age of Anxiety, het tijdperk van de angst. Westerlingen zouden gebukt gaan onder de dreiging van de Koude Oorlog en de druk om sociaal succesvol te zijn. Daardoor ontwikkelden ze depressies en neuroses en om die het hoofd te bieden, grepen ze naar speed, drank of kalmerende middelen, zo was de theorie.
Dat was een vrij negatief oordeel over drugs: iets voor zwakkelingen die de maatschappij niet aankonden. Maar het kon ook andersom. Vanaf de jaren zestig werden bijvoorbeeld cannabis, LSD en heroïne geframed als onderdeel van de tegencultuur: een opgestoken middelvinger tegen de gevestigde orde, en een manier om een hoger bewustzijn te bereiken.
Een ander voorbeeld is prozac, dat in de jaren negentig werd neergezet als een middel dat hielp om jezelf te ontplooien. Tot dan toe hadden psychiatrische medicijnen het imago dat ze versuften, maar prozac werd gepromoot met de belofte dat gebruikers zichzelf zouden kunnen ontwikkelen. Dat paste bij die tijd, waarin de psychologisering van de samenleving een piek bereikte, en iedereen aan zichzelf moest werken.’
U noemt prozac in één adem met heroïne en LSD, zonder recreatieve drugs en medicijnen van elkaar te onderscheiden. Waarom?
‛Heroïne, ecstacy, LSD – alle middelen die nu verboden zijn, werden ooit enthousiast onthaald als medicijn. In de negentiende eeuw werd cannabis bijvoorbeeld gebruikt als kalmerend middel voor psychiatrische patiënten.
Sindsdien is cannabis verboden, maar nu maakt het een rentree als geneesmiddel én wordt op veel plaatsen recreatief gebruik gelegaliseerd. Dat soort golfbewegingen zie je meer. Want het onderscheid tussen medicijnen en drugs wordt door mensen gemaakt, en het verschuift. Die veranderende waarderingen zijn interessant voor de historicus.
U kondigt onderzoek aan naar gebruikerservaringen en wil graag ook de positieve functies van drugs aandacht geven. Raken de schadelijke kanten dan niet buiten beeld?
‛Ik wil zeker niet ontkennen dat drugsgebruik met heel veel leed gepaard kan gaan. Vooral alcohol is een killer. Maar veel drugs worden wel heel eenzijdig als slecht neergezet. Om een gelaagder beeld te krijgen, ga ik bijvoorbeeld in dagboeken, politiedossiers en interviews op zoek naar uitleg van mensen zelf, waarom en hoe ze gebruikten. Want dat perspectief zien we te vaak over het hoofd.’
Lees het volledige artikel op Volkskrant.nl (Bron)